De effectiviteit van de jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning blijkt uit de mate waarin hulp bijdraagt aan de kwaliteit van leven.
Subprogrammapunten
a. Kwaliteit van de hulp en ondersteuning is niet alleen af te meten aan de hoeveelheid keurmerken waarover een aanbieder beschikt. Daarom werken we een nieuw kwaliteitskader uit. Een ‘schouw’ van ervaringsdeskundigen maakt daar onderdeel van uit. Zij beoordelen (onaangekondigd) ter plekke of de kwaliteit van de hulp en ondersteuning voldoet aan de wens en behoefte van de cliënt. Een ander onderdeel is visitatie van collega-instellingen vanuit een andere regio.
b. Bij alle beleidskeuzes betrekken we niet alleen de Participatieraad Zwolle, maar ook jongeren, ouderen, cliënten, mantelzorgers. Dat doen we niet (alleen) met prijsvragen en losse (incidentele) budgetten, maar op een creatieve manier, vanuit bestaande (structurele) budgetten.
c. Bij multi problematiek zijn over het algemeen meerdere organisaties en dus meerdere hulpverleners betrokken bij het huishouden (gezin). Nu wordt vaak de coördinatie van die hulp bij één van de organisaties belegd en uitgevoerd door iemand die niet zelf in het huishouden hulp verleent. Wij draaien dit om: de coördinatie (regie) komt te liggen bij een van de hulpverleners die ín het huishouden actief is, die het vertrouwen geniet van de personen in het huishouden. Deze hulpverlener krijgt de mogelijkheid snel door te verwijzen, hulp in te schakelen of juist (tijdelijk) stop te zetten. Ook heeft hij/ zij de beschikking over een vrij in te zetten budget, los van indicaties.
d. Beschikkingen (toekenningsbesluiten van de gemeente) passen bij een reële verwachting van de effectiviteit van de ondersteuning op het eventuele herstel van de cliënt: bij een permanente beperking (bijvoorbeeld Geestelijke Gezondheidszorg en verstandelijk gehandicapten) een langdurige beschikking, bij perspectief op (snel) herstel een kortere. We kijken dus alleen naar de aard van de beperking. We kijken niet naar systeemvragen, zoals de duur van de contracten met aanbieders of de planning van de gemeente om zaken anders te gaan organiseren. Daarmee voorkomen we onzekerheid bij cliënt en zijn of haar omgeving.
e. Met de aanbieders van zorg en ondersteuning sluiten we langdurige contracten. Een organisatie moet immers investeren in vernieuwing, zonder meerjarenperspectief op inkomsten is dat niet mogelijk. In de contracten spreken we af dat de aanbieder zich dient te schikken in de toekomstige veranderingen die door de gemeenteraad worden vastgesteld.
f. We gaan mensen die hulp of ondersteuning nodig hebben vaker en meer gebruik laten maken van algemene voorzieningen. Dit zijn voorzieningen die snel, tijdelijk en incidenteel voor iedereen beschikbaar zijn. Vanuit deze voorzieningen kunnen per persoon maatwerkvoorzieningen ingezet worden. Hierdoor kan iedereen hulp krijgen op momenten dat het nodig is, zonder dat er eerst een beschikking van het sociaal wijkteam nodig is. Het voorkomt bovendien hoge administratieve lasten bij aanbieders om hun inzet te verantwoorden.
g. Keuzevrijheid en dus passende hulp en ondersteuning, is het uitgangspunt, niet de beheersbaarheid voor de gemeente. Dat betekent dat er geen beperkingen worden gesteld aan het aantal te contracteren aanbieders.
h. Wijkgericht werken is een prima uitgangspunt, maar als iemand liever ondersteuning heeft buiten de eigen wijk is dat altijd mogelijk. In bepaalde gevallen is het bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van het voorkomen van een stigma beter om in een betrekkelijk anonieme setting dagbesteding te hebben.
i. Het “Right to challenge” (https://www.righttochallenge.nl) wordt actief onder de aandacht gebracht van inwoners. Dit geeft bewoners de mogelijkheid om het initiatief te nemen om een dienst uit te voeren als zij vinden dat het beter kan of anders moet. Inwoners kunnen daarbij kosteloze ondersteuning krijgen van organisaties, zoals MEE en Zwolle Doet.